Een dankwoord gaat uit naar Raymond Weltjens, samensteller en uitgever van het "GEDENKBOEK 1940 - 1944 - 1994 GEHEIM LEGER Sector Maaseik Schuiloord Rotem", waarvan vele teksten hernomen werden op deze bladzijde.
In september 1944 bevond zich in de omgeving van "de kapel van de weerstand" schuiloord 'ANATOLE' van het Geheim Leger. Enkele honderden weerstanders hadden hier verzameld in afwachting van een dropping van wapens door de Britten.
Het duurde niet lang voor ze werden aangevallen door de Duitsers. Ongewapend vluchtten de meesten dieper de bossen in.
Enkelen werden tijdens de gevechten gedood en anderen stierven in gevangenschap of werden vermoord.
Hun namen staan op de twee stenen aan weerszijden van de kapel.
Lees hier het hele verhaal.
Het duurde niet lang voor ze werden aangevallen door de Duitsers. Ongewapend vluchtten de meesten dieper de bossen in.
Enkelen werden tijdens de gevechten gedood en anderen stierven in gevangenschap of werden vermoord.
Hun namen staan op de twee stenen aan weerszijden van de kapel.
Lees hier het hele verhaal.
HET ONTSTAAN VAN HET GEHEIM LEGER
Reeds enkele maanden na de Duitse inval in 1940 wordt het startsein gegeven aan een groepering die later “het Geheim Leger” zal worden. Bezield door de gedachte “België te dienen” spannen een aantal officieren zich in om de krachten van de vaderlandslievende burgers te bundelen. De grote bezieler van de verzetsbeweging was kapitein-commandant Charles CLAZER.
Vanaf augustus 1940 bouwde hij geduldig maar vastberaden aan “het Legioen”. Gelijktijdig werkte reserve-kolonel Robert LENTZ aan een gereconstrueerd Belgisch leger.
De organisatie van Clazer startte in Brussel maar nam snel uitbreiding naar Gent, Deurne en Namen. Luitenant-Generaal PIRE zou hier later het bevel voeren.
In juni 1941 fusioneerden beide organisaties tot “het Belgisch Legioen”. De clandestiene organisatie wijzigde al snel haar oorspronkelijke doelstellingen namelijk “het handhaven van de orde na de bevrijding” in een duidelijk meer militair
geïnspireerde opdracht: “het heengaan van de bezetter bespoedigen”.
Op het structurele vlak kreeg de groep een welomlijnde structuur en vorm. Zij bestond uit:
In september 1941 werd kolonel Jules BASTIN benoemd tot leider van de algemene reserve.
In geheel de organisatie was de gevechtsgroep de belangrijkste.
Het gehele Belgische grondgebied werd in drie Zones verdeeld. Limburg behoorde tot de Zone I, de Vlaamse Zone, met als bevelhebber kapitein Edouard FRANKX. Zone II, de Brusselse Zone, werd geleid door luitenant-kolonel MARDULIER. De meest bekende van de Zone-leiders was generaal PIRE die de Zone III of de Waalse Zone leidde.
In Limburg verliep de werving en de uitbouw van “het Belgisch Legioen” niet zo vlot van stapel ofschoon ook hier reeds vrij vlug allerlei verzetsbewegingen de kop opstaken.
De Belgische regering in ballingschap in Londen was niet zo opgetogen met het ontstaan en het organiseren van verzetsbewegingen en weigerde daarom ook alle steun. Een persoonlijke tussenkomst van Clazer bij de ministeries in Londen kon het wantrouwen niet wegnemen.
Ondertussen zagen nog een aantal andere verzetsgroepen het levenslicht onder andere de groep “LUC”, de groep “ZERO”, de groep “ACTIE” enzovoort.
Door de bezetters werden deze organisaties uiteraard met argusogen bekeken en op alle mogelijke manieren bestreden.
Kap-Cdt Clazer werd hiervan één van de eerste slachtoffers. Hij werd na een missie op 6 november 1942 door de Duitsers opgepakt en opgesloten. Zijn plaats aan de top van de organisatie werd overgenomen door kolonel Jules BASTIN.
In december 1942 nam de nieuwe bevelhebber twee belangrijke beslissingen. De benaming “Belgisch Legioen” werd gewijzigd in “Leger van België” en de drie bestaande Zones werden er vijf. Onze streken zouden voortaan behoren tot de Zone II, die zich uitstrekte over de provincies Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg. Kolonel HOUSMANS werd de
leider van de nieuwe Zone II. De houding van de regering in ballingschap werd positiever ten overstaan van de nieuwe leiding maar de nodige militaire, materiële en financiële steun bleven nog steeds uit. Kolonel Bastin ijverde ervoor dat “het Leger van België” door de regering zou erkend worden als een regulier leger zodat de manschappen niet langer vrijschutters zouden zijn en derhalve beschermd werden door de Conventie van Genève. Het zou tot medio 1944 duren voor deze erkenning er kwam.
Ten einde verder de verspilling van de krachten zoveel mogelijk tegen te gaan, ijverde Kol Bastin ervoor om contacten te leggen met de andere verzetsorganisaties.
In Zone II werd contact gezocht en gevonden met reserve-luitenant Marcel LOUETTE die met zijn “Witte Brigade” de strijd had aangebonden met de bekende “Zwarte Brigade”.
Tot midden 1944 werden door de verschillende verantwoordelijken allerlei pogingen ondernomen om de diverse groeperingen te verenigen tot één sterk Belgisch leger. Deze pogingen hadden wisselend succes. Vanaf 1 juni 1944 werd de naam “het Leger van België” definitief vervangen door “Geheim Leger". Om als regulier leger erkend te worden moesten, volgens de conventie van Den Haag, de leden onder andere een uniform dragen. Voor het Geheim Leger
bestond dat uniform uit een grijs-witte overall.
De samenstelling bleef dezelfde als reeds door kol. Bastin was uitgewerkt. Limburg bleef onder Zone II met majoor Gaston MESMAEKERS aan het hoofd. Limburg was verdeeld in 9 sectoren waaronder Maaseik en Rekem.
Begin juni 1944 kwam via de Engelse radio BBC het lang verwachte bericht over een massale mobilisatie. Men voelde het einde van de oorlog naderen. Alle Zones met uitzondering van Zone II mobiliseerden hun manschappen. Op 31 augustus kwam een nieuwe boodschap waarin stond dat tegen 2 september alle posten moesten bemand zijn. Massale droppings van wapens vonden plaats boven de schuiloorden van de Zones I, IV en V. De Zones II en III bleven in de kou staan. Zij moesten het zien te redden met de weinige wapens waarover zij beschikten.
In Limburg nam, medio 1942, 1ste sergeant Antoine LAMBRECHTS, mede-stichter van de Belgische Nationale Beweging (BNB) de leiderspost over. Voor hem waren majoor COPPENOLLE, Roland POLUS en Raoul LEFEBVRE reeds de leidersrevue gepasseerd.
Oorspronkelijk, vanaf eind 1941, bestond Limburg uit 7 sectoren, Hasselt, Neerpelt, Maaseik, Leopoldsburg, Waterschei, Sint Truiden en Borgloon. Later kwamen er Rekem en Bilzen bij. Op het einde van de oorlog werden ook de sectoren Zoutleeuw en Tongeren aan de reeks toegevoegd.
De sector Maaseik werd van begin af geleid door wachtmeester van de rijkswacht, Gustaaf BEAZAR.
Einde 1943 kwam de Limburgse groep in grote moeilijkheden door de vele arrestaties van haar kopstukken. Hun grootste vijand waren niet de Duitse bezetters maar de collaborateurs die er niet voor terugdeinsden om mensen te verraden.
Een aanval op de gevangenis van Hasselt door leden van het Geheim Leger, met de bedoeling om gevangen genomen kameraden te bevrijden, mislukte. Een onmiddellijk daarop verraden actie door de Duitsers tegen het G.L. hoofdkwartier te Zelem, kende wel succes. Ondanks alles hielden Lambrechts en zijn getrouwen, onder wie Beazar, stand.
Op 3 september 1944 ontving Lambrechts het bevel tot algemene mobilisatie. Iedereen haastte zich naar de respectievelijke schuiloorden. De mensen van de sector Maaseik verzamelden in schuiloord “Anatole” te Rotem. De gevolgen zijn ons intussen bekend.
Vanaf augustus 1940 bouwde hij geduldig maar vastberaden aan “het Legioen”. Gelijktijdig werkte reserve-kolonel Robert LENTZ aan een gereconstrueerd Belgisch leger.
De organisatie van Clazer startte in Brussel maar nam snel uitbreiding naar Gent, Deurne en Namen. Luitenant-Generaal PIRE zou hier later het bevel voeren.
In juni 1941 fusioneerden beide organisaties tot “het Belgisch Legioen”. De clandestiene organisatie wijzigde al snel haar oorspronkelijke doelstellingen namelijk “het handhaven van de orde na de bevrijding” in een duidelijk meer militair
geïnspireerde opdracht: “het heengaan van de bezetter bespoedigen”.
Op het structurele vlak kreeg de groep een welomlijnde structuur en vorm. Zij bestond uit:
- een centraal hoofdkwartier,
- een gevechtsorganisatie,
- een politieke organisatie,
- de diensten,
- de algemene reserve.
In september 1941 werd kolonel Jules BASTIN benoemd tot leider van de algemene reserve.
In geheel de organisatie was de gevechtsgroep de belangrijkste.
Het gehele Belgische grondgebied werd in drie Zones verdeeld. Limburg behoorde tot de Zone I, de Vlaamse Zone, met als bevelhebber kapitein Edouard FRANKX. Zone II, de Brusselse Zone, werd geleid door luitenant-kolonel MARDULIER. De meest bekende van de Zone-leiders was generaal PIRE die de Zone III of de Waalse Zone leidde.
In Limburg verliep de werving en de uitbouw van “het Belgisch Legioen” niet zo vlot van stapel ofschoon ook hier reeds vrij vlug allerlei verzetsbewegingen de kop opstaken.
De Belgische regering in ballingschap in Londen was niet zo opgetogen met het ontstaan en het organiseren van verzetsbewegingen en weigerde daarom ook alle steun. Een persoonlijke tussenkomst van Clazer bij de ministeries in Londen kon het wantrouwen niet wegnemen.
Ondertussen zagen nog een aantal andere verzetsgroepen het levenslicht onder andere de groep “LUC”, de groep “ZERO”, de groep “ACTIE” enzovoort.
Door de bezetters werden deze organisaties uiteraard met argusogen bekeken en op alle mogelijke manieren bestreden.
Kap-Cdt Clazer werd hiervan één van de eerste slachtoffers. Hij werd na een missie op 6 november 1942 door de Duitsers opgepakt en opgesloten. Zijn plaats aan de top van de organisatie werd overgenomen door kolonel Jules BASTIN.
In december 1942 nam de nieuwe bevelhebber twee belangrijke beslissingen. De benaming “Belgisch Legioen” werd gewijzigd in “Leger van België” en de drie bestaande Zones werden er vijf. Onze streken zouden voortaan behoren tot de Zone II, die zich uitstrekte over de provincies Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg. Kolonel HOUSMANS werd de
leider van de nieuwe Zone II. De houding van de regering in ballingschap werd positiever ten overstaan van de nieuwe leiding maar de nodige militaire, materiële en financiële steun bleven nog steeds uit. Kolonel Bastin ijverde ervoor dat “het Leger van België” door de regering zou erkend worden als een regulier leger zodat de manschappen niet langer vrijschutters zouden zijn en derhalve beschermd werden door de Conventie van Genève. Het zou tot medio 1944 duren voor deze erkenning er kwam.
Ten einde verder de verspilling van de krachten zoveel mogelijk tegen te gaan, ijverde Kol Bastin ervoor om contacten te leggen met de andere verzetsorganisaties.
In Zone II werd contact gezocht en gevonden met reserve-luitenant Marcel LOUETTE die met zijn “Witte Brigade” de strijd had aangebonden met de bekende “Zwarte Brigade”.
Tot midden 1944 werden door de verschillende verantwoordelijken allerlei pogingen ondernomen om de diverse groeperingen te verenigen tot één sterk Belgisch leger. Deze pogingen hadden wisselend succes. Vanaf 1 juni 1944 werd de naam “het Leger van België” definitief vervangen door “Geheim Leger". Om als regulier leger erkend te worden moesten, volgens de conventie van Den Haag, de leden onder andere een uniform dragen. Voor het Geheim Leger
bestond dat uniform uit een grijs-witte overall.
De samenstelling bleef dezelfde als reeds door kol. Bastin was uitgewerkt. Limburg bleef onder Zone II met majoor Gaston MESMAEKERS aan het hoofd. Limburg was verdeeld in 9 sectoren waaronder Maaseik en Rekem.
Begin juni 1944 kwam via de Engelse radio BBC het lang verwachte bericht over een massale mobilisatie. Men voelde het einde van de oorlog naderen. Alle Zones met uitzondering van Zone II mobiliseerden hun manschappen. Op 31 augustus kwam een nieuwe boodschap waarin stond dat tegen 2 september alle posten moesten bemand zijn. Massale droppings van wapens vonden plaats boven de schuiloorden van de Zones I, IV en V. De Zones II en III bleven in de kou staan. Zij moesten het zien te redden met de weinige wapens waarover zij beschikten.
In Limburg nam, medio 1942, 1ste sergeant Antoine LAMBRECHTS, mede-stichter van de Belgische Nationale Beweging (BNB) de leiderspost over. Voor hem waren majoor COPPENOLLE, Roland POLUS en Raoul LEFEBVRE reeds de leidersrevue gepasseerd.
Oorspronkelijk, vanaf eind 1941, bestond Limburg uit 7 sectoren, Hasselt, Neerpelt, Maaseik, Leopoldsburg, Waterschei, Sint Truiden en Borgloon. Later kwamen er Rekem en Bilzen bij. Op het einde van de oorlog werden ook de sectoren Zoutleeuw en Tongeren aan de reeks toegevoegd.
De sector Maaseik werd van begin af geleid door wachtmeester van de rijkswacht, Gustaaf BEAZAR.
Einde 1943 kwam de Limburgse groep in grote moeilijkheden door de vele arrestaties van haar kopstukken. Hun grootste vijand waren niet de Duitse bezetters maar de collaborateurs die er niet voor terugdeinsden om mensen te verraden.
Een aanval op de gevangenis van Hasselt door leden van het Geheim Leger, met de bedoeling om gevangen genomen kameraden te bevrijden, mislukte. Een onmiddellijk daarop verraden actie door de Duitsers tegen het G.L. hoofdkwartier te Zelem, kende wel succes. Ondanks alles hielden Lambrechts en zijn getrouwen, onder wie Beazar, stand.
Op 3 september 1944 ontving Lambrechts het bevel tot algemene mobilisatie. Iedereen haastte zich naar de respectievelijke schuiloorden. De mensen van de sector Maaseik verzamelden in schuiloord “Anatole” te Rotem. De gevolgen zijn ons intussen bekend.
HET GEHEIM LEGER IN DE SECTOR MAASEIK
De naam Gustaaf BEAZAR zal voor eeuwig verbonden blijven met het ontstaan van het Geheim Leger in de sector Maaseik.
Afkomstig uit het Oost-Vlaamse Aspelare, waar hij in 1908 geboren werd, nam hij dienst bij de Rijkswacht. In 1939 huwde hij in Peer en vestigde zich in de rijkswachtkazerne van Kessenich. Als wachtmeester werd hij na de inval van de Duitsers regelmatig opgeroepen naar Brussel om instructies van de overheid te ontvangen. Begin 1941 werd hij weer in de hoofdstad ontboden. Hij kreeg er een bijzondere boodschap mee waarvan hij de inhoud vooralsnog niet kon of mocht meedelen. Zelfs zijn echtgenote was niet op de hoogte van de inhoud van die boodschap. In feite was hij in het geheim lid geworden van de verzetsgroep “LUC”, genoemd naar Luc Leclercq die in 1940 sneuvelde. De groep “LUC” hield zich bezig met hulp aan ontsnapte Franse krijgsgevangenen en Engelse piloten die de crashes overleefden. In september1941 stortte een Engels vliegtuig neer in Kinrooi. De piloot bleef levenloos in een boom hangen terwijl de andere bemanningsleden samen met de boordpapieren en de aanwezige munitie in allerijl werden weggehaald. Beazar en zijn echtgenote,Maria KETELBUTERS, gingen ook naar de begrafenis van de verongelukte Engelse piloot. Beazar werd evenwel geschaduwd omdat het sommige van zijn collega's rijkswachters was opgevallen dat hij een bijzondere aandacht betoonde voor Franse gevangenen en Engelse piloten. De Duitsers, op zoek naar de andere bemanningsleden, de papieren en de wapens, kwamen op het spoor van de familie Gelenne, de chef van de tram, uit Maaseik. Zoon Sylvain werd van de schoolbanken gelicht en voor ondervraging meegenomen. Na heel wat “harde” verhoren werd hij op 4 december 1941 terug in vrijheid gesteld bij gebrek aan bewijzen. Hij mocht niet langer naar school gaan maar moest gaan werken. Door toedoen van zijn vader kwam hij als ontvanger op de tramlijn Tongeren-Maaseik terecht. Hij moest de vroege lijn doen, de tram waarmee de mijnwerkers naar hun werk, studenten naar hun school maar ook Franse gevangenen en Engelse piloten naar Luik werden vervoerd. Op die manier is de pilotenhulp in de Maaskant op gang geraakt. Het verhaal over deze organisatie kunnen we in meerdere uitgaven terugvinden.
Beazar zelf was ondertussen ook lid geworden van “de Belgische Nationale Beweging (B.N.B.)”。 In november 1941 nam hij er zelfs de leiding van over in de regio's Neerpelt en Maaseik.
De contacten die Beazar met heel wat mensen had gehad, waren de aanleiding van de oprichtingsvergadering van het B.N.B. in Maaseik in de maand november 1941.Deze vergadering ging door bij Pierre van Dinter en werd bijgewoond door o.a. Pieter Koolen, Hubert Binjé, Henri Huysmans, Jac Schulpen, Julien Van der Steen, Bert Willems en Hélène Vanlaer. Deze laatste was eerst Rode Kruis helpster maar werd al snel de verbindingsagente tussen Neerpelt en Maaseik. De ledenwerving ging van start en al vlug werden her en der een aantal mensen lid van deze nieuwe organisatie. Bij deze leden van het eerste uur behoorden ook de gezusters Vliexs uit Maaseik. Alleen de jongste van de vier,Alphonsine,werd omwille van haar jeugdige leeftijd niet aangenomen. Toch wist zij heel snel de rangen van de brigade te vervoegen. De eigenlijke rekrutering van de leden begon vlot te verlopen vanaf de zomer van 1942
Het bataljon Maaseik bestond uiteindelijk uit 9 brigades die elk zo'n 200 leden telden. Geheel de brigade omvatte dus ongeveer 1800 actieve leden. Vooral in 1944 hebben zich heel wat verzetsstrijders bij de verschillende brigades aangemeld.
Wanneer in 1943 opnieuw een vliegtuig neerstortte in Kinrooi,kwamen de Duitsers bij Beazar terecht. Hij zelf had onraad geroken en hield zich schuil. Zijn echtgenote kon de Feldgendarmen ervan overtuigen dat zij hoegenaamd niets met deze zaak te maken had. Zij vond de situatie echter te gevaarlijk en verhuisde naar haar ouders in Peer. Zij gaf haar man op als vermist ofschoon ze goed wist dat hij ondergedoken leefde. Beazar kwam in die periode in contact met Russen die door de Duitsers als verplicht tewerkgestelden naar de steenkoolmijnen werden gestuurd. Deze Partizanen, onder leiding van een ontsnapte Russische kolonel, probeerden zoveel mogelijk wapens te bemachtigen waarmee ze echte of vermeende tegenstanders uit de weg wilden ruimen. Velen van die Russen ontsnapten aan hun verplichte opdracht en hielden zich schuil in dennenbossen ook in Rotem. Heeft dit misschien een rol gespeeld bij de keuze van Rotem als schuiloord van het bataljon Maaseik?
Vanuit het schuiloord “Anatole” werden acties ondernomen tegen de bezetter en zijn medewerkers. De beide bruggen over de Zuid-Willemsvaart in Rotem moesten bewaakt worden. In één van de huizen, “de Welvaart” was het hoofdkwartier van het bataljon gevestigd. De andere woningen werden gebruikt als schuilplaatsen voor de documenten zoals de adreslijsten, de vergoedingen maar ook de schaarse wapens en munitie. De belangrijkste stukken werden in ijzeren tonnetjes bewaard om in geval van nood snel te kunnen laten verdwijnen.
Bij de algemene mobilisatie van de manschappen op 3 september 1944 kwamen zo'n 1200 leden opdagen ondanks het dreigement van als deserteur beschouwd te worden bij niet verschijnen. De verschillende brigades zaten over de uitgestrekte Rotemse bossen verspreid. In de zinkfabriek zaten ondertussen een dertigtal gevangen Duitsers en tegenstanders opgesloten.
De bewapening van al deze mannen stelde in feite niets voor.
Enkele geweren,wat revolvers,een handvol munitie en wat handgranaten waren het hele arsenaal. Nochtans bestond de belofte om gedurende één van de komende nachten een vracht wapens boven het schuiloord te droppen. Toen die wapens maar niet wilden komen werden twee vrijwilligers,Albert Bamps en Hubert Binjé,met een missie naar het hoofdkwartier gestuurd om opheldering te vragen en de ernst van de situatie nog eens duidelijk uit te leggen. Voor Albert Bamps werd deze opdracht meteen de laatste.
In de buurt van Peer stuiten zij op een groep Duitsers. Bamps werd doodgeschoten,Binjé werd gewond maar overleefde de strijd. Angstvallig wachtend op de terugkeer van beide koeriers, werd in het schuiloord zo goed en zo kwaad als het ging bescherming gezocht tegen de hevige regen en de koude. Toen er in de nacht van 7 op 8 september bovendien nog een zwaar onweer woedde,was voor velen de maat vol. Ontmoedigd, doorweekt en vooral diep teleurgesteld hielden velen het voor bekeken en keerden huiswaarts. Hoeveel manschappen er uiteindelijk nog precies op hun post waren de dag nadien zullen we wellicht nooit met zekerheid kunnen achterhalen. Feit is dat er heel wat de ochtend van 8 september opnieuw naar hun eenheid trokken. Op zaterdag 9 september even na de middag naderde plots een Duitse vrachtwagen op de rechteroever van het kanaal vanuit de richting Lanklaar. De wachtposten op de brug van de spoorlijn openden onmiddellijk het vuur, hetgeen door de Duitsers werd beantwoord. Eén verzetsstrijder,Henri Hermans van Nederlandse afkomst,werd dodelijk getroffen. Door dit voorval zat de schrik er eigenlijk pas goed in. Velen vreesden voor een herhaling vanwege de Duitse Fallschirmjaeger, een niet te onderschatten eenheid. De leiding voorzag ook deze mogelijkheid en probeerde om zoveel mogelijk documenten in veiligheid te brengen. De vrees bleek snel waarheid te worden. Op zondag 10 september gingen 's morgens heel wat leden naar de eucharistieviering in de kapel van de zinkfabriek. Even na de middag werd de hele groep opgeschrikt door een groot aantal vrachtwagens die vanuit de richting Lanklaar over de beide kanaaloevers in de richting van het schuiloord stevenden. Paniek maakte zich meteen meester van de meeste verzetsstrijders omdat zij al meteen inzagen dat tegen deze groep geen kruid gewassen was. Terwijl de manschappen hun heil zochten in de vlucht, probeerden de oversten zoveel mogelijk bezwarende documenten te doen verdwijnen. Tevergeefs evenwel. De vijand wist precies waar en wat hij moest gaan zoeken. Alleen goede tipgevers konden zoiets weten. De actie“Libellule”,waarvan zovelen veel hadden verwacht, eindigde in een drama.
De Duitsers arresteerden in de buurt van het hoofdkwartier iedereen die ze tegen kwamen,zowel de leden van het Geheim Leger als de omwonende burgers. Samen met de mensen werden ook de documenten meegenomen zoals enkele uren later zou blijken.
De arrestanten werden op de vrachtwagens geladen en overgebracht naar As waar de Duitsers hun hoofdkwartier hadden ingericht. Bij de individuele ondervragingen zagen de gevangenen de ledenlijsten en andere bezwarende stukken op tafel liggen. Hoe zij zich toen voelden laat zich makkelijk raden.
Ondertussen kamden de Duitsers de bossen zoveel mogelijk uit waardoor heel wat verzetslieden op de vlucht sloegen in de richting van Opoeteren en Opglabbeek in de overtuiging dat het daar veiliger was. In Opoeteren liepen vijf weerstanders met de wapens in de hand in de val. Zonder mededogen werden ze ter plaatse doodgeschoten. Een groep,die het gehucht Louwel bereikte, kwam daar oog in oog te staan met de Duitsers, Zeven van hen werden ook daar neergeschoten. Een aantal anderen met een groep inwoners van Louwel meegenomen in de richting van Opglabbeek. Door een tussenkomst van o.a. pastoor Rijken van Opglabbeek kon een waar bloedbad vermeden worden. Maar toch werden hier opnieuw zes mensen in de rug geschoten. Onder hen drie vrouwen uit Maaseik en drie burgers, willekeurig opgepakt en meegenomen. Van de gevangenen in Rotem werden na ondervraging en na het getuigenis van Beazar een aantal burgers vrijgelaten. Uiteindelijk werden op 11 september 26 gevangenen op transport gesteld naar het Nederlandse HEER, nabij Maastricht. In de buurt van het voogdijgesticht Sint Jozef werden ze in kelders opgesloten. Op 12 september werden 12 van hen op een gegeven moment uit de groep weggehaald met een onbekende bestemming. Onder hen bevond zich Gustaaf Beazar, die tijdens de tocht naar Heer gewond was geworden. Aan de voet van de mergelberg werden ze, samen met een onbekende Rus of Pool, zonder vorm van proces doodgeschoten. De 14 overigen, die niets afwisten van het lot van hun vrienden, werden in een open vrachtwagen geladen en weggevoerd naar het Nederlandse SCHINVELD. Na een mensonwaardige behandeling werden 7 van hen meegenomen naar het nabijgelegen Duitse MINDERGANGELT. Hier moesten zij, onder toezicht van verraders, kuilen graven om zogezegd munitie te verbergen. Zij begrepen evenwel spoedig dat ze bezig waren hun eigen graf te delven. Een ultieme poging van één van hen om alsnog aan de dood te ontsnappen mocht niet baten. Koelbloedig werden ze neergekogeld. De ontsnapten aan het drama van Mindergangelt werden verder overgebracht naar Düsseldorf. Op het Gestapobureel werden de mannen van de vrouwen gescheiden en werden ze overgebracht naar verscheidene kampen. Uiteindelijk zouden slechts drie van hen levend hun vaderland terug zien.
De droeve balans van het hele oorlogsgebeuren in de regio Maaseik bedroeg uiteindelijk 130 dodelijke slachtoffers.
Ter nagedachtenis van deze Verzetsstrijders uit de sector Maaseik werd in het Schuiloord Rotem in 1947 de Kapel van de Weerstand opgericht.
Afkomstig uit het Oost-Vlaamse Aspelare, waar hij in 1908 geboren werd, nam hij dienst bij de Rijkswacht. In 1939 huwde hij in Peer en vestigde zich in de rijkswachtkazerne van Kessenich. Als wachtmeester werd hij na de inval van de Duitsers regelmatig opgeroepen naar Brussel om instructies van de overheid te ontvangen. Begin 1941 werd hij weer in de hoofdstad ontboden. Hij kreeg er een bijzondere boodschap mee waarvan hij de inhoud vooralsnog niet kon of mocht meedelen. Zelfs zijn echtgenote was niet op de hoogte van de inhoud van die boodschap. In feite was hij in het geheim lid geworden van de verzetsgroep “LUC”, genoemd naar Luc Leclercq die in 1940 sneuvelde. De groep “LUC” hield zich bezig met hulp aan ontsnapte Franse krijgsgevangenen en Engelse piloten die de crashes overleefden. In september1941 stortte een Engels vliegtuig neer in Kinrooi. De piloot bleef levenloos in een boom hangen terwijl de andere bemanningsleden samen met de boordpapieren en de aanwezige munitie in allerijl werden weggehaald. Beazar en zijn echtgenote,Maria KETELBUTERS, gingen ook naar de begrafenis van de verongelukte Engelse piloot. Beazar werd evenwel geschaduwd omdat het sommige van zijn collega's rijkswachters was opgevallen dat hij een bijzondere aandacht betoonde voor Franse gevangenen en Engelse piloten. De Duitsers, op zoek naar de andere bemanningsleden, de papieren en de wapens, kwamen op het spoor van de familie Gelenne, de chef van de tram, uit Maaseik. Zoon Sylvain werd van de schoolbanken gelicht en voor ondervraging meegenomen. Na heel wat “harde” verhoren werd hij op 4 december 1941 terug in vrijheid gesteld bij gebrek aan bewijzen. Hij mocht niet langer naar school gaan maar moest gaan werken. Door toedoen van zijn vader kwam hij als ontvanger op de tramlijn Tongeren-Maaseik terecht. Hij moest de vroege lijn doen, de tram waarmee de mijnwerkers naar hun werk, studenten naar hun school maar ook Franse gevangenen en Engelse piloten naar Luik werden vervoerd. Op die manier is de pilotenhulp in de Maaskant op gang geraakt. Het verhaal over deze organisatie kunnen we in meerdere uitgaven terugvinden.
Beazar zelf was ondertussen ook lid geworden van “de Belgische Nationale Beweging (B.N.B.)”。 In november 1941 nam hij er zelfs de leiding van over in de regio's Neerpelt en Maaseik.
De contacten die Beazar met heel wat mensen had gehad, waren de aanleiding van de oprichtingsvergadering van het B.N.B. in Maaseik in de maand november 1941.Deze vergadering ging door bij Pierre van Dinter en werd bijgewoond door o.a. Pieter Koolen, Hubert Binjé, Henri Huysmans, Jac Schulpen, Julien Van der Steen, Bert Willems en Hélène Vanlaer. Deze laatste was eerst Rode Kruis helpster maar werd al snel de verbindingsagente tussen Neerpelt en Maaseik. De ledenwerving ging van start en al vlug werden her en der een aantal mensen lid van deze nieuwe organisatie. Bij deze leden van het eerste uur behoorden ook de gezusters Vliexs uit Maaseik. Alleen de jongste van de vier,Alphonsine,werd omwille van haar jeugdige leeftijd niet aangenomen. Toch wist zij heel snel de rangen van de brigade te vervoegen. De eigenlijke rekrutering van de leden begon vlot te verlopen vanaf de zomer van 1942
Het bataljon Maaseik bestond uiteindelijk uit 9 brigades die elk zo'n 200 leden telden. Geheel de brigade omvatte dus ongeveer 1800 actieve leden. Vooral in 1944 hebben zich heel wat verzetsstrijders bij de verschillende brigades aangemeld.
Wanneer in 1943 opnieuw een vliegtuig neerstortte in Kinrooi,kwamen de Duitsers bij Beazar terecht. Hij zelf had onraad geroken en hield zich schuil. Zijn echtgenote kon de Feldgendarmen ervan overtuigen dat zij hoegenaamd niets met deze zaak te maken had. Zij vond de situatie echter te gevaarlijk en verhuisde naar haar ouders in Peer. Zij gaf haar man op als vermist ofschoon ze goed wist dat hij ondergedoken leefde. Beazar kwam in die periode in contact met Russen die door de Duitsers als verplicht tewerkgestelden naar de steenkoolmijnen werden gestuurd. Deze Partizanen, onder leiding van een ontsnapte Russische kolonel, probeerden zoveel mogelijk wapens te bemachtigen waarmee ze echte of vermeende tegenstanders uit de weg wilden ruimen. Velen van die Russen ontsnapten aan hun verplichte opdracht en hielden zich schuil in dennenbossen ook in Rotem. Heeft dit misschien een rol gespeeld bij de keuze van Rotem als schuiloord van het bataljon Maaseik?
Vanuit het schuiloord “Anatole” werden acties ondernomen tegen de bezetter en zijn medewerkers. De beide bruggen over de Zuid-Willemsvaart in Rotem moesten bewaakt worden. In één van de huizen, “de Welvaart” was het hoofdkwartier van het bataljon gevestigd. De andere woningen werden gebruikt als schuilplaatsen voor de documenten zoals de adreslijsten, de vergoedingen maar ook de schaarse wapens en munitie. De belangrijkste stukken werden in ijzeren tonnetjes bewaard om in geval van nood snel te kunnen laten verdwijnen.
Bij de algemene mobilisatie van de manschappen op 3 september 1944 kwamen zo'n 1200 leden opdagen ondanks het dreigement van als deserteur beschouwd te worden bij niet verschijnen. De verschillende brigades zaten over de uitgestrekte Rotemse bossen verspreid. In de zinkfabriek zaten ondertussen een dertigtal gevangen Duitsers en tegenstanders opgesloten.
De bewapening van al deze mannen stelde in feite niets voor.
Enkele geweren,wat revolvers,een handvol munitie en wat handgranaten waren het hele arsenaal. Nochtans bestond de belofte om gedurende één van de komende nachten een vracht wapens boven het schuiloord te droppen. Toen die wapens maar niet wilden komen werden twee vrijwilligers,Albert Bamps en Hubert Binjé,met een missie naar het hoofdkwartier gestuurd om opheldering te vragen en de ernst van de situatie nog eens duidelijk uit te leggen. Voor Albert Bamps werd deze opdracht meteen de laatste.
In de buurt van Peer stuiten zij op een groep Duitsers. Bamps werd doodgeschoten,Binjé werd gewond maar overleefde de strijd. Angstvallig wachtend op de terugkeer van beide koeriers, werd in het schuiloord zo goed en zo kwaad als het ging bescherming gezocht tegen de hevige regen en de koude. Toen er in de nacht van 7 op 8 september bovendien nog een zwaar onweer woedde,was voor velen de maat vol. Ontmoedigd, doorweekt en vooral diep teleurgesteld hielden velen het voor bekeken en keerden huiswaarts. Hoeveel manschappen er uiteindelijk nog precies op hun post waren de dag nadien zullen we wellicht nooit met zekerheid kunnen achterhalen. Feit is dat er heel wat de ochtend van 8 september opnieuw naar hun eenheid trokken. Op zaterdag 9 september even na de middag naderde plots een Duitse vrachtwagen op de rechteroever van het kanaal vanuit de richting Lanklaar. De wachtposten op de brug van de spoorlijn openden onmiddellijk het vuur, hetgeen door de Duitsers werd beantwoord. Eén verzetsstrijder,Henri Hermans van Nederlandse afkomst,werd dodelijk getroffen. Door dit voorval zat de schrik er eigenlijk pas goed in. Velen vreesden voor een herhaling vanwege de Duitse Fallschirmjaeger, een niet te onderschatten eenheid. De leiding voorzag ook deze mogelijkheid en probeerde om zoveel mogelijk documenten in veiligheid te brengen. De vrees bleek snel waarheid te worden. Op zondag 10 september gingen 's morgens heel wat leden naar de eucharistieviering in de kapel van de zinkfabriek. Even na de middag werd de hele groep opgeschrikt door een groot aantal vrachtwagens die vanuit de richting Lanklaar over de beide kanaaloevers in de richting van het schuiloord stevenden. Paniek maakte zich meteen meester van de meeste verzetsstrijders omdat zij al meteen inzagen dat tegen deze groep geen kruid gewassen was. Terwijl de manschappen hun heil zochten in de vlucht, probeerden de oversten zoveel mogelijk bezwarende documenten te doen verdwijnen. Tevergeefs evenwel. De vijand wist precies waar en wat hij moest gaan zoeken. Alleen goede tipgevers konden zoiets weten. De actie“Libellule”,waarvan zovelen veel hadden verwacht, eindigde in een drama.
De Duitsers arresteerden in de buurt van het hoofdkwartier iedereen die ze tegen kwamen,zowel de leden van het Geheim Leger als de omwonende burgers. Samen met de mensen werden ook de documenten meegenomen zoals enkele uren later zou blijken.
De arrestanten werden op de vrachtwagens geladen en overgebracht naar As waar de Duitsers hun hoofdkwartier hadden ingericht. Bij de individuele ondervragingen zagen de gevangenen de ledenlijsten en andere bezwarende stukken op tafel liggen. Hoe zij zich toen voelden laat zich makkelijk raden.
Ondertussen kamden de Duitsers de bossen zoveel mogelijk uit waardoor heel wat verzetslieden op de vlucht sloegen in de richting van Opoeteren en Opglabbeek in de overtuiging dat het daar veiliger was. In Opoeteren liepen vijf weerstanders met de wapens in de hand in de val. Zonder mededogen werden ze ter plaatse doodgeschoten. Een groep,die het gehucht Louwel bereikte, kwam daar oog in oog te staan met de Duitsers, Zeven van hen werden ook daar neergeschoten. Een aantal anderen met een groep inwoners van Louwel meegenomen in de richting van Opglabbeek. Door een tussenkomst van o.a. pastoor Rijken van Opglabbeek kon een waar bloedbad vermeden worden. Maar toch werden hier opnieuw zes mensen in de rug geschoten. Onder hen drie vrouwen uit Maaseik en drie burgers, willekeurig opgepakt en meegenomen. Van de gevangenen in Rotem werden na ondervraging en na het getuigenis van Beazar een aantal burgers vrijgelaten. Uiteindelijk werden op 11 september 26 gevangenen op transport gesteld naar het Nederlandse HEER, nabij Maastricht. In de buurt van het voogdijgesticht Sint Jozef werden ze in kelders opgesloten. Op 12 september werden 12 van hen op een gegeven moment uit de groep weggehaald met een onbekende bestemming. Onder hen bevond zich Gustaaf Beazar, die tijdens de tocht naar Heer gewond was geworden. Aan de voet van de mergelberg werden ze, samen met een onbekende Rus of Pool, zonder vorm van proces doodgeschoten. De 14 overigen, die niets afwisten van het lot van hun vrienden, werden in een open vrachtwagen geladen en weggevoerd naar het Nederlandse SCHINVELD. Na een mensonwaardige behandeling werden 7 van hen meegenomen naar het nabijgelegen Duitse MINDERGANGELT. Hier moesten zij, onder toezicht van verraders, kuilen graven om zogezegd munitie te verbergen. Zij begrepen evenwel spoedig dat ze bezig waren hun eigen graf te delven. Een ultieme poging van één van hen om alsnog aan de dood te ontsnappen mocht niet baten. Koelbloedig werden ze neergekogeld. De ontsnapten aan het drama van Mindergangelt werden verder overgebracht naar Düsseldorf. Op het Gestapobureel werden de mannen van de vrouwen gescheiden en werden ze overgebracht naar verscheidene kampen. Uiteindelijk zouden slechts drie van hen levend hun vaderland terug zien.
De droeve balans van het hele oorlogsgebeuren in de regio Maaseik bedroeg uiteindelijk 130 dodelijke slachtoffers.
Ter nagedachtenis van deze Verzetsstrijders uit de sector Maaseik werd in het Schuiloord Rotem in 1947 de Kapel van de Weerstand opgericht.